Crash

Het zal wel zo zijn dat het een crash nodig is. In ieder geval  was ik alles kwijt. Nou ja, alles? Maar zo noemt men dat. Veel “o guttegut, wat nu?” van invoelenden. Nee, ze hadden het zelf nog nooit meegemaakt. En alles op een harde schijf “gepleurd”. Ja, wekelijks, maandelijks, jaarlijks. Sommigen deden dat dagelijks. Ik nam virtueel mijn petje voor hen af. Maar wat was er nu eigenlijk gebeurd? Niks dan dat mijn oude Asus niet meer wilde opstarten en ik geen zin had weer geld te besteden aan de reparateur. Ik kon het zelf wel. Dacht ik. Op dit moment ben ik er achter gekomen dat ik het niet zelf kon. Het redden van de gegevens op mijn laptop. Wel weet ik dat ik het apparaat niet weg hoefde te gooien, want nadat ik de recovery-disc er in had gedaan deed hij het opeens veel beter. Behalve dan dat ik nergens mijn opgeslagen gegeven kon vinden. Weg. Nou ja, het huis was niet afgebrand. Er had geen overstroming plaatsgevonden en er waren geen bommen op het huis gevallen of had er een aardbeving met desastreuze gevolgen plaatsgevonden.

De lunch was lekker. 2 koppen thee, een boterham met ijsbergsla, met daarop rode pesto en brie welke niet was opgegeten vrijdagavond toen mijn neef er met zijn vrouw was. Dat was een gezellig samenzijn. Veel overeenkomsten hebben we. Dat wisten we wel van elkaar, maar zelfs nadat we elkaar jaren niet ‘normaal’ hadden gesproken bleken we nog steeds veel dingen hetzelfde hadden gedaan. Dat ‘normaal’ slaat op de opmerking van Marcel dat hij “mij de volgende keer niet meer op weer een begrafenis wilden zien”. Gelijk had hij.
Het was toch al een week van famillieontmoetingen. Schoonmoeder 80 jaar. Dat duurde 3 dagen. En dan nog naar Drente om de de zus ‘die niet kon komen’ de foto’s te laten zien van het feest. Neef en vrouw op bezoek. Zoon bijna de hele week in de kost. Verjaardag van schoonzoon. Helemaal niks voor mij, dat sentimentele gedoe.

Dus het crashen van de laptop kon er echt wel bij. En als ik er zo over nadenk. Het is een vorm van helemaal overnieuw beginnen. Lichamelijk, geestelijk, emotioneel en binair.
Buiten schijnt een heerlijk najaarszonnetje. Ik schrijf mijn eerste blog voor wientjes-werkt. Wat wil een mens nog meer?

KRUISINFECTIE IS INFECTIE AAN…

“Wat was jij vaak je handen”, zegt een collega die ik als leerling begeleid. Ik weet niet waar ze het over heeft. “Was ik vaak mijn handen?”, mompel ik. Ik ben mij er niet van bewust. Pas als ik het nog een keer doe, mijn handen wassen, denk ik erover na en vraag de vraag der vragen “waarom denk je dat ik dat doe?” De leerling weet het juiste antwoord. “Dat komt door de kruisinfectie, hè?”
“Wat is kruisinfectie”?”vraag ik haar. “Nou dat je de ene patient niet met de andere patient besmet?” De zin komt er vragend uit. Alsof ze niet helemaal zeker is van haar zaak. Ik voel de nerveusiteit uit haar lichaam stromen. “Denk je dat het mij wat kan schelen dat ik een patiënt besmet met een andere patiënt? Kruisinfectie is infectie aan je kruis. Meer is het niet”.
Ik zie haar schrikken. Duidelijk van haar stuk gebracht door mijn vreemde opmerkingen.

“Ik was mijn handen alleen voor mijzelf. Ik wil zélf niet besmet worden door een patiënt. Ik heb jou de afgelopen 10 minuten wel 13 keer door je haar zien aaien, aan je gezicht zien krabben, in je oog zien wrijven en heel even in je neus zien peuteren. Terwijl je net een bed hebt afgehaald. Dat bed had zichtbaar vieze lakens. Je hebt, volgens mij, je handen daarna niet gewassen (ze knikt). En daarmee jezelf besmet. Waarschijnlijk krijg je daar niets van; je bent echt niet zo snel geïnfecteerd. Maar mogelijk is het wel. En wees gerust, het overkomt mij ook. Niet altijd mijn handen wassen. Voornamelijk thuis, daar waar mijn vrouw mij een hygiënefreak noemt. Al zijn je bacteriën thuis je huisdieren. Daar is je lichaam aan gewend. Ja, ik was vaak mijn handen en toch ben ik wel eens besmet geraakt door een patiënt, maar dat kwam doordat hij mij in mijn gezicht hoestte”.
En al die andere keren wist ik het gewoon niet.

Ik wacht even voordat ik mijn betoog voortzet. “Nee, het kan mij niet schelen dat ik een patiënt besmet; ook al weet ik dat het volgens het protocol moet. Maar doordat ik schoon ben op mijzelf, ben ik vanzelf ook hygiënisch op de patiënt. Handig hè?”. Ze knikt en gaat haar handen wassen, terwijl ze in de spiegel kijkt. Ja daar zit een meeëter. Meer niet.

Het protocol “handenhygiëne”. De meeste doen het niet goed; handen wassen. En vaak komt dat voort uit desinteresse en onverschilligheid. Ja ze hebben het gelezen, tot zich genomen, zich er een periode aan gehouden en komen tot de conclusie dat zij in ieder geval niet een bewoner hebben besmet. Het is altijd je collega die zich niet houdt aan zorgvuldigheden binnen het vak. Ringen af? Waarom? Horloge verwijderen voordat je je werk start. Ach, die ontvelling bij de bewoner heelt wel weer. En was het jouw schuld wel? Er zat al een dunne huid.
Maar als je weet dat aan je handen, onder je ringen, je nagels en de aanwezige lak en aan je horlogebandje veel bacteriën blijven zitten en je ze mee naar huis neemt, zou je je dan wel aan de richtlijnen houden? Of toch niet?

Je handen in onschuld wassen heeft echter nog nooit geholpen.

DeBank en DePillen

Mijn vader moet een nieuwe verzekering afsluiten. Ik zit een stripboekje te lezen en luister mee wat de dikke man van AGO aan mijn vader vertelt. Vroeger was er een andere dikke man, maar die deed niet dik. De dikke man heeft het over mij. “Als uw zoon over de Westzijde fietst en een slinger naar links maakt waardoor bezinetankauto moet uitwijken en Wastora binnenrijdt en de boel afbrandt, dan is de schade minstens een miljoen gulden. U moet dus verzekert zijn voor minstens 10 miljoen” “Nee, hoor”, zeg ik ” dat is niet zo” De dikke man kijkt geërgerd mijn kant op. Mijn vader kijkt verbaasd en beschaamd. “Waarom dan niet?”, de dikke man heeft een wit spuugje op zijn onderlip, waardoor ik hem nog meer wantrouw en nog meer ga irriteren. “De Westzijde in Zaandam heeft een gevaarlijken-stoffen-route. Daar mogen helemaal geen tankauto’s met benzine komen”
“Je vertrouwde hem niet he?” zegt mijn vader nadat de AGOman weg is gegaan. “Dat maakt niet uit” zeg ik mijn vader. “Je moet alleen bij hem geen verzekering afsluiten. Hij moet dat zo doen van zijn directeur. Mag ik limonade?”

Op een netwerkbijeenkomst weet ik eigenlijk nooit echt wat ik daar doe. Nou ja, je spreekt wat mensen en je hoeft er geen rekening mee te houden dat ze je werkelijk leuk gaan vinden. Het lijkt op een verjaardagfeest waar je bijna niemand kent. Of op een verjaardagsfeest waar je iedereen kent maar dat eigenlijk niet wil. Verder zijn er gratis hapjes, herkenbaar aan het altijd pittige rode sausje. Ik drink nooit als ik nog moet rijden, dus rijk van mij worden ze niet.
Op de bijeenkomst ken ik 1 iemand. De organisator. Aardige man. Werkt bij DeBank. Ja, die bank die bijna te onder ging en nu van de gemeenschap is. Daar waar heden de kerstpakketten lijken op zoals kerstpakketten horen te zijn. Met veel stro en veel prullen die bij Blokker €2,95 kosten. Inkoop waarschijnlijk een kwartje. In elkaar gezet bij sociale werkplaatsen of penitentiaire inrichtingen. En ragoutbakjes die je nooit gebruikt. Ja, je moeder, die wel. Maar die krijgt geen kerstpakket meer. En om van alle kinderen de ragoutbakjes te krijgen. Ik heb een broer die bij een andere bank werkt. De bank die nooit naar de beurs ging. Waar de hypotheken ook van een gierlucht waren voorzien, de lucht die je alleen nog ruikt als de boeren het in de grond spuiten. Het gras wil er wel van groeien, maar de grond wordt er niet gezonder van. Die bank dus.
Op de netwerkbijeenkomst spreek ik een man. Hij vraagt wat ik doe. Ik zie hem het niet helemaal begrijpen. Het is een aardige man. Strak in pak. Lichtblauw overhemd, grijze streep op een antraciete achtergrond. De das is af. Vaal gezicht. Alles bij elkaar een beetje grauw. Ik vraag me af of zijn strop voor de kleur zorgt. Ik vraag hem wat hij doet. Hij werkt bij een bank. De naam is zo onbekend dat ik vraag wat hij daar doet. Hypotheken met verzekeringen verkopen. “O die hypotheken met dubieuze verzekeringen. Dan ben jij dus verantwoordelijk voor de financiële crisis” zeg ik hem. Nee zo moet ik dat niet zien, want zijn bank had hem de opdrachten gegeven. “Maar als je weet dat iets niet klopt, dan dóe je dat toch niet” Nee zo moest ik dat niet zien, want zijn collega’s deden het ook. “Maar als ik met mijn geld bij jou kom om te sparen, of te beleggen, of een hypotheek aan te schaffen dan moet ik er toch vanuit gaan dat jij mij goed begeleidt. En als ik zelf iets doe wat niet goed is dat je mij beschermt voor misstappen. Nee zo moest ik dat zien, want andere banken doen het ook zo. Ik schud verbaasd mijn hoofd. “Maar als jij bij mij komt en ik zie dat de dokter jou verkeerde medicijnen heeft gegeven dan ga jij er toch vanuit dat ik er vanuit ga dat ik dat ik de dokter bel om te vragen of het een vergissing is. En dat ik jou min of meer verbied die pillen te slikken” Even is het stil. “Ja” is het antwoord. “Oké, dan snappen we elkaar. Ik ben verantwoordelijk voor jou. En ik wil dat jij je verantwoordelijk opstelt voor mij.” “Wijntje?” “Nee ik niet. Ik moet nog rijden”, zeg ik.

Ik lees een medicijnlijst. Alles klopt, op 2 aspecten na. Een zwaar antibioticum en een middel dat gebruikt wordt als iemand kanker heeft. Ik lees de brief van de dokter na, maar kom niets tegen dat uitlegt waarom deze twee pillen nodig zijn. Het ziekteproces geeft eveneens geen uitsluitsel. Alle vragen die ik stel komen niet overeen met het ziekteproces. Ik schrijf op wat mijn bevindingen zijn en mijn twijfels over de vreemde medicatie. De dokter wordt gebeld. Die is er niet maar er zal worden teruggebeld. Een uur later krijg ik telefoon. Beide medicijnen horen niet bij de mevrouw. Vergissing van de dokter.
Aan collega’s vertel ik het verhaal. Vanzelfsprekend is er protest en zijn er de bekende vingerwijzingen.  Nee de dokter had een vergissing begaan, leg ik uit.  Ik probeer ook uit te leggen dat het pas een fout is als de patiënt de medicatie zou hebben gekregen van ons.  Ja van ons, want ook ik ben schuldig als ik niet zorgvuldig had gelezen en niet had blijven denken en niet blijven combineren en niet blijven doorvragen. En dat ik die mentaliteit ook verwacht van mijn collega’s als zij twijfels hebben over mijn of wie-dan-ooks handelswijze. Want dat het voorkomen van vergissingen of het oplossen van fouten allemaal onze verantwoordelijkheid is. Straks drinken we er eentje op de goede beslissingen. Nu ben ik aan het werk.

Onzin is ook zinnig

Nee ook ik geloof niet Homeopathie. Dus wat dat betreft heeft de Vereniging tegen de Kwakzalverij gelijk. Net zo min geloof ik naaldjes in mijn oren en enkels. En ik geloof niet in god. Maar twijfels heb ik wel. Over bijvoorbeeld allerlei cytostatica die ik als kinderoncologieverpleegkundige heb aangehangen aan het infuus terwijl ik al vaak genoeg had gelezen dat het middel niet werkte. Maar de dokter wist het ook niet meer. De farmaceut wilde niet erkennen dat het, enzovoort. En we hadden in ieder geval wát te bieden, want ouders vroegen er om.
Ik heb ook geen vertrouwen in paracetamol. Want als ik hoofdpijn heb dan helpt ibuprofen mij beter. Hoe het beter helpt, dat weet ik niet. En de dokter weet het ook niet. En morfine, een plantenproduct, helpt mij alleen maar dat ik er van in de war raak. Ik kreeg er geen minder pijn van. Althans dat dacht ik. Allemaal suggestie. Alles is een placebo.
Ik heb hoge bloeddruk. En wat ik er ook voor gebruikte,niets hielp. 200/110 als ik mij druk maakte. In rust 170/90. Niet best, dat wist ik als verpleegkundige heus wel. Ik zat er over na te denken om maar eens aan de betablokkers te gaan. Daar kom je dan niet meer van af. Waarom dat zo is, dat kan niemand mij uitleggen. Maar dat ik er aan zou moeten geloven,  dat raadde zelf mijn alternatieve dokter mij aan. Hij wist ook niet wat nog te doen. Had ik er last van? Van de hoge tensie? Nee, behalve als ik er over nadacht. Dan kwam de stress. Wie weet dat ik er gewoon 80 mee zou kunnen worden. Wie zal het zeggen. Vroeger, voor Riva Rocci, wist men van niets en kreeg je van een kruidenvrouwtje een tinctuur waarvan je je beter voelde. Of niet, Of je had er sowieso geen last van en stierf je op 35jarige leeftijd aan de pest, de pokken of de tering. Of gewoon aan vuil water. Nu bestaat de mogelijkheid te sterven aan een verkeerd medicijn, wat de dokter voorschrijft, omdat hij het ook niet meer weet en de farmaceut het aanbied. Omdat je er om vraagt.
Maar als eigenwijze verpleegkundige had ik toch de kennis en kunde van andere middelen dan de chemie. 15 jaar geleden werd ik geopereerd aan een klasse2. Dat is een term voor een overbeet. Na de operatie stond er een groepje kaakchirurgen rond mijn bed. Ze constateerde een snelle afname van oedeemvorming rondom het operatiegebied. Mijn gezicht zag er binnen 2 dagen al minder gezwollen uit dan normaal. “Hoe kan dat nou weer?” mopperde een dokter in opleiding. Dat stond niet in het handboek; normaal was het dat het oedeem binnen 48 juist toenam. Ik mompelde door het gepraat van de groep heen, “ik gebruik van die korreltjes die jullie niet erkennen, maar waarbij wel de zwelling versneld afneemt. Nee, er zit niets in, in die korreltjes. D200, zegt mijn therapeute” “Dat kan toch niet” zegt de mopperaar. “Je constateert het zelf” zegt de professor. Vervolgens wordt er in mijn mond gekeken door de groep. “Ziet er goed uit, geen zwellingen, geen hematomen, geen infectie. Je spoelt beslist goed”, zegt de chirurg van de onderkaak. “Ja, maar niet met dat spul van jullie, niet met chloorhexidine” Een protesterend en afkeurend geroezemoes stijgt op uit de groep.”waar spoel je dan mee schoon” zegt een arts in opleiding met geveinsde interesse . “Ik zou het niet weten. Het ziet er uit als en smaakt als Roosvicee, maar het is helemaal ontwikkeld door mijn therapeut voor mij alleen “Maar dat kan toch niet. Dat is gevaarlijk”, moppert de mopperaar. “Er wordt net gezegd dat het er goed uitziet, zonder infecties, dus zal het wel helpen” pareer ik. Ik krijg een knipoog van de dokter die mijn onderkaak had gedaan.
Op de polikliniek komt de mopperaar me halen. Hij is stug. Ik ben vrolijk. Er wordt een foto gemaakt van mijn kaken. “Nou, je botaanmaak gaat snel, sneller dan verwacht” constateert hij. Om hem te plagen zeg ik “ik slik korreltjes van VSM waar niks in zit, waar niets van bewezen is en ik drink mijn hele leven al geen melk” Ik zie hem zuchten. Hij zegt dat ik bij volgende controle een andere dokter krijg.
Op een congres raak ik aan de praat met een man die voedingssupplementen verkoopt. “Ja, ja, zal wel” mopper ik tegen hem, “Kruidjes en zo. Bouillonblokjes zeker. Homeopathische onzin. Dat helpt me ook al niet meer” “Nee”, zegt hij, dit helpt wel” “Ik heb hoge bloeddruk” zeg ik “200/110″, om hem af te schrikken. “Nou, probeer het maar eens” zegt hij. “je hoeft er niet in te geloven omdat ik het zeg” Binnen 2,5 week voel ik mij hondsberoerd. Ik meet 110/60. Ik geloof mij oren niet en meet nog een paar keer. De week erop zit ik bij mijn dokter. “130/70, prima bloeddruk voor een man van jouw leeftijd” zegt hij. “Ja, maar een maand geleden had ik een gemiddelde van 170/90, weet je nog?” “Uh, ja” reageert hij vertwijfeld, “dus dat wat ik je gaf is eindelijk aangeslagen. Mooi. Gelukkig” “Nee, ik slik iets heel anders” en ik geef hem de doos waar de ingrediënten van het middel opstaan. Het etiket wordt nadrukkelijk gelezen. “Tja, nou, ik zou het je niet hebben voorgeschreven, maar als het helpt dan helpt het” “En”, zeg ik, “interesse?”. “Nou, nee, want het is niet bewezen dat deze combinatie echt goed is” Ik staar de dokter even verbaast aan. “Je meet net een goede waarde. Terwijl de laatste 2 jaar niets hielp om mijn bloeddruk lager te krijgen. Waarom doe je zo negatief?” “Ja, maar het komt uit Amerika. En het is niet bewezen dat elk ingrediënt apart ook werkt”, is het antwoord. “Voor het zelfde geld wordt je bedonderd. Ik zal het nog eens nakijken via mijn kanalen”
Dat is een hele geruststelling. Ik stop een paar weken met het middel, waarna mijn bloeddruk omhoog vliegt. Ik begin er weer mee en de tensie stabiliseert weer tot 120/70. Ik heb zelf het bewijs geleverd dat het helpt.
Een collega heeft zere ogen. Ze vraagt of iemand een remedie heeft. Ik zeg dat mijn dochters ook vaak zere ogen hebben en dat een kruidentinctuur van Ogentroost, een homeopatisch middel hun helpt. De volgende dag krijg ik een mail met “het helpt” Ik mail terug “het zal wel tussen je oren zitten” Waarop in de reply staat “mijn ogen zitten inderdaad tussen mijn oren. Dank je wel” Ze komt van oorsprong niet uit Nederland en neemt veel figuurlijkheden letterlijk. Heeft ze mij niet begrepen? Ik twijfel.

We kijken wel, maar zien het niet goed

Alle kinderen uit de straat in de leeftijd tussen 3 jaar een 6 jaar noemen mij buurman Baasje. Naar een figuur uit Sesamstraat. Zoals alle peuters en kleuters zien ze heel goed dat ik net doe alsof ik een hekel aan kinderen heb en komen ze expres veel herrie maken als ze mijn huis voorbij komen. “Rot kinderen, houd op met die herrie, “brul ik dan door het keukenraam. Waarna ze giechelend nog meer herrie maken en mij groeten.

In onze straat woont een dominee. Ik groet hem altijd en hij groette tot voor kort niet terug. Dat ligt aan mij. Ik kom nogal stuurs over. En ik ben nogal duidelijk in mijn groeten. Je kunt er niet om heen. Je kunt niet niet teruggroeten. Daarom deed de dominee telkens alsof hij mij niet zag. Ik nam het hem niet kwalijk. Ik ben niet van zijn kerk. Ik wist alleen niet zo goed hoe ik de dominee dan wel zou kunnen groeten.
Wat ons opviel was dat zijn vrouw eerst heel dik was en plotseling heel erg was afgevallen. Het leek geen ziekte of zoiets, want ze fietste met veel energie door de straat. Als ik de vrouw van de dominee groette dan keek ze om haar heen, naar waar de groet vandaan kwam. De keek de verkeerde kant op. En fietste door. Mijn vrouw vroeg zich af waarom ik zo stug bleef groeten. “Nou, ik vind het waardevol om mijn buren te groeten, ook al groeten ze niet terug. Groeten is toch normaal?”
Ik liet de hond uit en ik zag dat de dominee op vakantie ging. Hij was wat aan het stuntelen met zijn caravan. Altijd lastig. Ik groette. De dominee groette niet terug. Omdat ik de hond aan de lijn had, kon ik hem niet helpen met het manoeuvreren. Op de weg terug zat de caravan bijna aan de trekhaak. De dochters van de dominee zaten achterin de auto met hun I-pod te spelen, niet in het minst de neiging hebbende hun vader een handje te helpen. Waarschijnlijk zouden ze in de weg lopen, dus ik nam aan dat hun vader de dominee ze ook liever op de achterbank had. “Nou dominee, na de pubertijd gaat dat over hoor, dan komen ze je wel helpen met de caravan” De dominee keek op en glimlachte. “Ja kinderen he?”, was zijn antwoord. Ik grijnsde terug. “Ik heb eenzelfde soort dochters”, de buurvrouw aan de andere kant van de steeg zegt altijd dat ze zo beleefd en hulpvaardig zijn” “Voor de buurvrouw zeker” sprak de dominee. “Jaha, voor de buurvrouw wel. Hebben we toch iets goeds gedaan als opvoedende vaders” De dominee had de caravan vastgemaakt en maakte aanstalten om naar het huis te lopen, maar draaide zich weer om en ik kreeg een hand. “Ja, we hebben iets goeds gedaan buurman” “Rijd voorzichtig, heb een fijne vakantie en kom veilig thuis” wenste ik hem toe.

Onze buurvrouw, die aan de andere kant van de steeg, spreken we tijdens een verjaardag. “Ik heb aan niemand een hekel”zegt ze, “maar ik zou de moeder van Stephanie wel eens een keer onder mijn wielen willen krijgen” Mijn vrouw en ik kijken haar verbijsterd aan. Zo’n uitspraak hebben we nog nooit over haar lippen horen komen. De buurvrouw aan de andere kan van de steeg is altijd heel vredelievend. We weten over wie ze het heeft. Het is inderdaad een heel chagrijnige buurvrouw, die met niemand contact zoekt en zo ook de zoveelste man uit haar relatie heeft geduwd. Ik kijk de buurvrouw, die van de andere kant van de steeg, aan. Het verhaal van opgekropte frustratie golft uit haar mond. “Nou, ik kom aanrijden, ze, de moeder van Stephanie ziet me, ze kan het beste even wachten, maar ze keert haar auto en doet daar 10 minuten over om te keren” “Nou dan had je je auto toch daar geparkeerd waar zijn net wegreed”, is mijn oplossing. “Nee, ze had even kunnen wachten, maar ze doet het nooit, ze gaat helemaal haar eigen gang. De moeder van Stephanie houdt met niemand rekening. Nooit” “Dus ook niet met jou, ze in ieder geval wel consequent. Het ligt dus niet áán jou” “Nee”, zegt de buurvrouw aan de andere kant van de steeg, en ze groet ook nooit. Jou zeker ook niet?” “Nee” , ik groet haar altijd, maar ze groet mij nooit terug” “Nou, zie je wel, en wat doe jij zeker, zeker altijd toch groeten?” “Ja dat zei ik, ik blijf groeten” “Nou jij bent gek.” “Ja, ik leer het mijn dochters ook. Want die hebben een hekel aan Stephanie. En ik vind dat zij niet de dupe mag worden van haar moeders chagrijnige imago. Maar weet je, de moeder van Stephanie is heel ongelukkig, heel erg verdrietig. En daarom blijf ik haar groeten”

De moeder van Stephanie komt terug van vakantie en staat een beetje te stuntelen met de dakkoffer. Ik heb de hond niet bij me. “Zal ik even helpen?” vraag ik haar. De moeder van Stephanie kijkt langs de dakkoffer heen en glimlacht. “Nee het is net gelukt. Toch fijn dat je het als vrouw alleen redt. Dat ding moet terug naar mijn ex. Daar zie ik meer tegenop dan het monteren van een dakkoffer” Ik moet dat beamen. “Ja, als ik als man kan kiezen tussen een dakkoffer en een ex dan kies ik ook voor de dakkoffer” Zelfs Stephanie moet er om lachen. Het is wel haar vader, maar ze snapt dat ik haar moeder steun. “En inderdaad fijn dat je het als moeder alleen redt met je kinderen. Zo op vakantie is toch anders” zeg ik. “Nou”, zegt de moeder van Stephanie, “ik heb er een leuke man ontmoet” Nu zie ik pas de ontspanning die ze alle jaren daarvoor miste. Vanaf die dag bleef de moeder van Stephanie mij groeten en we maakte soms een praatje. Over de kinderen, vakanties en vorige relaties.

Op een jaarlijks uitje spreken we de molenaar. Hij is van de kerk van de dominee uit de straat. Mijn vrouw heeft het over dat de vrouw van de dominee zo goed is afgevallen. De vrouw van de molenaar kijkt ons aan en begint te schaterlachen. “Maar dat is een andere dominee. En een andere vrouw ook. En ook deze dominee heeft een andere benoeming aanvaard. Eens zien of jullie het bij de nieuwe dominee ook zien. Of aan zijn vrouw” “ Dan zeg ik, “Buurman Baasje uit Sesamstraat heeft een bril op. Misschien moet ik daar ook wel aan. Dan zie ik het beter.”

Mevrouw nummer 3

Het uitzendbureau heeft mij gevraagd of ik dat weekend werkzaamheden wil verrichten op een psychogeriatrische afdeling binnen een verpleeghuis. Het past niet binnen mijn opleidingsniveau, ik heb teveel diploma’s, maar er is niemand en ze weten bij het bureau dat ik niet snel “nee” zeg. Ik vind het een uitdaging, want ondanks dat ik lang geleden afscheid heb genomen van de verpleeghuiszorg wil ik graag van mijzelf weten of ik het nog kan. En of er dingen veranderd zijn.

Het is net als met schaatsen. Ook al doe je “het” een tijdje niet, wat mijn schaatsen betreft meer dan 15 jaar, want ik weiger om op een kunstijsbaan rondjes te draaien, je moet gewoon beginnen en dan heb je zo de slag weer te pakken. Ja, ik had de ijzers even beter kunnen laten slijpen, dat doe ik morgen wel, of onderweg, maar het gaat goed. Even een scheur ontwijken, dat gaat goed, dan wordt je overmoedig en je valt. Gelukkig, ook dat behoort tot de mogelijkheden; vallen en opstaan zonder breuken. De meeste medeschaatsers lachen niet en kijken in het voorbijgaan of het met je gaat.

De afdelingen in elk tehuis lijken op elkaar. Alsof er één architect is die gevraagd wordt een verpleeghuis te leveren als Lego. Voor een uitzendkracht is dat een pre, want alle spullen liggen waar je ze verwacht. Dat geldt ook voor de patiënten, cliënten, bewoners (*doorhalen wat niet van toepassing is, c.q. niet gewenst). Dat is ook fijn voor de vaste krachten, want dan hoeven ze de uitzendkracht niet aan het handje mee te nemen. De rapportage is makkelijk herkenbaar als chaotisch, zoals het hoort, en omdat het overal chaotisch is resulteert in regelmatige chaos. Duidelijk dus. Mijn ogen flitsen over de pagina’s en de woorden die ik nodig heb neem ik in mij op. Ik maak een spiekbriefje van namen en toenamen.
Bij mevrouw nummer 3 ruik ik stront. Ik vertel wie ik ben en wat ik kom doen. Ik heb een wit jasje aan, dus mevrouw nummer 3 neemt mijn aanwezigheid voor kennisgeving aan. Ik zeg dat ik de dekens even wil wegslaan. Ze trekt ze strak rond haar hals. Schaamte? Of protest? Of beiden? Ik ligt een stukje van de achterkant van de dekens op en overzie het slagveld. Nee, het is geen nat windje. Het is meer. Veel meer dan ik even kan wegwerken. Ik zeg dat ik zo terugkom.
De badkamer is ook de plek waar ik het verwacht. Ik maak de ruimte warm en zet de douche aan. Op het moment dat ik terugkom is een vaste collega aanwezig te zijn op de kamer. Eigenlijk doet hij niks dan een beetje rommelen in kastjes. Maar als hij mij hoort krijg ik de vraag “wat ga je doen met mevrouw nummer 3.?” “Ik ga haar douchen”, is mijn antwoord. “Ze zit onder de poep” Waarop hij zegt “maar háár douchedag is donderdag” Ik kijk hem verbijstert aan en ga door met mijn voorbereidingen. “Hoe, zeg mij eens hoe, kan ik mevrouw nummer 3 schoon krijgen met een waskom? Daar heb ik zeker 10 washandjes bij nodig en 5 keer schoon water. En dan is ze nog niet schoon genoeg. En fris. Dus zeg mij hoe?”  “Maar het protocol zegt dat ze pas donderdag onder de douche mag” antwoord hij.
Ik ga rustig door met het uitzoeken van wasmiddelen en schone kleren. Tegen mijn collega zeg ik dat ik het toch doe en zeg hem ook “als jij nu even het bed verschoond dan kan ze er zo weer in”.  Dwingend met een glimlach. En hij doet het. Ik heb, denk ik, wat pinnig gekeken. Mijn kinderen zijn bang van die blik.

In de loop van de dag lijkt het alsof ik genegeerd word. Niemand van het vaste personeel zegt meer iets vriendelijks, iets gewoons tegen mij. Nou ja, de patiënten, cliënten, bewoners (*doorhalen wat niet van toepassing is, c.q. niet gewenst) die reageren wel. “Ik mag van u al weer naar de wc” zegt er eentje. Ik vraag haar waarom ze dat zegt. “Ik mag overdag maar drie keer naar de wc en van u mag ik al voor de zevende keer, waarom is dat?”  “Omdat ik lui ben” antwoord ik. “U bent helemaal niet lui”, zegt ze. “zeven keer is niet lui”. “Jawel, zeg ik, “ik heb geen zin om u drie keer per dag helemaal te verschonen. Dus ik ben liever lui dan moe” Ik krijg een begripvolle grijns. “O, als u dat zo ziet, dan bent u lui” “En het is wel gezellig zo samen op de wc, zonder dan anderen het horen lekker roddelen over die anderen. Ik noem geen namen”, zeg ik. “Ik wel’, zegt ze, “mevrouw nummer 3 kan altijd zo mopperen, maar vandaag heb ik haar nog niet gehoord. Dat is wel een hele verandering”.